Gewoon goed Nederlands

25 Veelgemaakte fouten

Welke formulering is volgens jou goed?

1.

 


a. Naar aanleiding van deze kwestie kwam hij met een aantal vragen.

b. Na aanleiding van deze kwestie kwam hij met een aantal vragen.


 



2.

 


a. Ten allen tijde kun je bij mij terecht.

b. Te allen tijde kun je bij mij terecht.


  



3.

 


a. Ik wil u graag iets vragen met betrekking tot u onderzoek.

b. Ik wil u graag iets vragen met betrekking tot uw onderzoek.

c. Ik wil u graag iets vragen over uw onderzoek.

d. Ik wil u graag iets vragen over u onderzoek.


  



4.

 


a. Dat is het meisje waarmee ik op vakantie ga.

b. Dat is het meisje met wie ik op vakantie ga.


 



5.

 


a. Dat zijn de studenten wiens onderzoek is goedgekeurd.

b. Dat zijn de studenten waarvan het onderzoek is goedgekeurd.

c. Dat zijn de studenten van wie het onderzoek is goedgekeurd.


  



6.

 


a. Dat zijn bedrijven waarbij ik niet wil werken.

b. Dat zijn bedrijven bij wie ik niet wil werken.


 



7.

 


a. Als eerste geef ik een overzicht van de opzet van mijn onderzoek.

b. Eerst geef ik een overzicht van de opzet van mijn onderzoek.


 



8.

 


a. Als uitwonende student zijnde krijg je een hogere studiebeurs.

b. Als uitwonende student krijg je een hogere studiebeurs.


 



9.

 


a. Ten slotte wil ik dit punt nog ter sprake brengen.

b. Tenslotte wil ik dit punt nog ter sprake brengen.


  



10.

 


a. Noch studenten, noch docenten treffen enige blaam in deze kwestie.

b. Noch studenten, noch docenten treft enige blaam in deze kwestie.


  



11.

 


a. Ondanks dat je hard gewerkt hebt, ben je nog steeds niet klaar.

b. Hoewel je hard gewerkt hebt, ben je nog steeds niet klaar.


 



12.

 


a. Dat is het mooiste land dat ik ken.

b. Dat is het mooiste land wat ik ken.


  



13.

 


a. Het meisje die je net zag, is mijn nichtje.

b. Het meisje dat je net zag, is mijn nichtje.


  



14.

 


a. Philips presenteerde haar jaarcijfers.

b. Philips presenteerde zijn jaarcijfers.


 



15.

 


a. Over het algemeen kun je hem wel vertrouwen.

b. In het algemeen kun je hem wel vertrouwen.


  



16.

 


a. Dit bankstel dateert nog uit de vorige eeuw.

b. Dit bankstel dateert nog van de vorige eeuw.


 



17.

 


a. Zij doet het beter als mij.

b. Zij doet het beter dan mij.

c. Zij doet het beter dan ik.

d. Zij doet het beter als ik.


  



18.

 


a. Wij fietsten net zo hard als hun.

b. Wij fietsten net zo hard als zij.


  



19.

 


a. Hen kan je daar toch niet van beschuldigen?

b. Hun kan je daar toch niet van beschuldigen?


 



20.

 


a. Als hij dat niet voor jou wilt doen, vind je hem niet echt aardig.

b. Als hij dat niet voor jou wil doen, vind je hem niet echt aardig.

c. Als hij dat niet voor jou wil doen, vindt je hem niet echt aardig.

d. Als hij dat niet voor jou wilt doen, vind je hem niet echt aardig.


  



21.

 


a. Ik heb het geprobeerd uit te leggen, maar het is niet gelukt.

b. Ik heb geprobeerd het uit te leggen, maar het is niet gelukt.


  



22.

 


a. Hun hebben meer gedaan als ons.

b. Zij hebben meer gedaan als wij.

c. Hun hebben meer gedaan dan ons.

d. Zij hebben meer gedaan dan wij.


  



23.

 


a. De conclusie luidt: we stoppen met dit project.

b. De conclusie luidt; we stoppen met dit project.


  



24.

 


a. De mensen die hebben gereageerd, hebben alle een goede reden om bezorgd te zijn.

b. De mensen die hebben gereageerd, hebben allen een goede reden om bezorgd te zijn.


 



25.

 


a. Dat gedrag irriteert mij enorm.

b. Ik irriteer mij enorm aan dat gedrag.